Christopher Crouch, schilder en bijzonder hoogleraar aan de University of Art and Design in Chongqing (China), en Jane Pearce, pedagoog aan Murdoch University (Australië), combineren in Doing research in design hun expertises op enerzijds design en anderzijds (kwalitatief) onderzoek. Doel van dit boek is om designers te helpen om een onafhankelijk onderzoeker te worden. Het boek gaat over de praktijk van een designer, de manieren waarop design kan worden gemaakt en de effecten van design op de eindgebruiker.

Het boek

De auteurs gaan in dit boek in op design research en op onderzoek in de sociale wetenschappen. Ze gaan daarbij uit van de aanname dat design transformatief is, waarbij design bedoeld én onbedoeld invloed zou hebben op de wereld. Design research is volgens de auteurs de zoektocht naar hoe materialen, ideeën en systemen uitwerken in design en haar processen. Onderzoek in de sociale wetenschappen daarentegen bekijkt de manier waarop externe factoren (omgeving, situatie) invloed hebben op het leven en de praktijk van het individu. De auteurs stellen daarnaast dat als de designer zich bevindt in een sociaal systeem met ideeën over ontwerpen, praktijk en processen, inclusief vragen over hun validiteit, dat deze context dan in elk designproces meegenomen zou moeten worden.

Wat betreft de positie van de designer gaan de auteurs te rade bij sociologische en filosofische beschouwingen op de wereld. Designers zijn volgens hen individuen die zowel binnen een maatschappij als een cultuur handelen. Maatschappij is gedefinieerd als een groep mensen in een bepaald gebied en met een gedeeld gevoel van identiteit. Cultuur is een totaal aan objecten en ideeën die voor een bepaalde groep mensen een bepaalde waarde of betekenis hebben. Dat een designer een design maakt, betekent in de eerste plaats dat hij autonoom is (hij maakt keuzes om het design te maken), en ten tweede betekent dit dat ‘anderen’ zijn design (of designerpraktijk) ook een design vinden waarmee de designer uiting geeft aan zijn kijk op de wereld (zijn subjectiviteit).

Maar hoe komt die subjectiviteit tot stand? Wat bepaalt die kijk op de wereld? De filosoof Louis Althusser stelt dat het individu sterk of zelfs volledig wordt beïnvloed door geïnstitutionaliseerde waarden. Sociologen Anthony Giddens en Pierre Bourdieu schrijven het individu juist wel autonomie toe. Hiervoor gebruiken zij het concept reflexiviteit om te benoemen wie we zijn en hoe we onze identiteit creëren. Giddens gaat uit van een interactie tussen het individu en de geïnstitutionaliseerde waarden, waarbij het individu keuzes kan maken. Het is volgens de auteurs belangrijk om als designer én onderzoeker na te gaan hoe de belevingswereld van het individu en de geïnstitutionaliseerde waarden van die wereld elkaar beïnvloeden.

In het tweede hoofdstuk wordt duidelijk gemaakt dat de combinatie van design en research niet nieuw is: designers doen altijd onderzoek voor hun ontwerp. Maar pas sinds de oprichting van de Design Research Society (UK) in 1966 is deze ‘relatie’ geformaliseerd. De schrijvers verwijzen naar Bryan Lawson (How designers think – 2008) die stelt dat zowel design als research ten doel heeft om verandering te initiëren. Lawson vindt dat ‘design problems require subjective interpretation‘ (20). Deze subjectiviteit kan zowel nuttig als gevaarlijk zijn.

Hoofdstuk 3 gaat over de praktijk van design en daarbij maken zij onderscheid tussen ‘practice’ en ‘praxis’, en ‘reflection’ en ‘reflexivity’. Het eerste duo gaat over de manieren waarop gehandeld wordt. Het tweede duo gaat over het begrijpen hoe we handelen. Daarbij maken zij weer de link met de sociologie, en wel met de ‘agency theory’ (principaal-agenttheorie).

Vanaf hoofdstuk 4 gaan de schrijvers in op de methodologie (theoretisch kader) en methoden van onderzoek, en onderscheiden kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Kwalitatief onderzoek is meer bedoeld om de diepte in te gaan bij een bepaald onderwerp, en hierbij wordt vaak gebruikgemaakt van … Kwantitatief is bedoeld om bepaalde uitspraken te doen over een hele groep mensen – populatie – en maakt gebruik van data als cijfermatige informatie. Verder geeft het boek vier onderzoeksmethoden, namelijk etnografisch onderzoek, narratief onderzoek, casusstudie en actiegericht onderzoek. Tot slot is het laatste hoofdstuk gewijd aan schrijven over onderzoek en daarin gaan de auteurs in op professioneel onderzoek, wetenschappelijk onderzoek en gepubliceerd onderzoek.

Relevantie voor mijn onderzoek

Het boek roept designers (en researchers) op om na te denken over hun eigen positie, om op die manier bewust te zijn van de subjectiviteit van keuzes. In wetenschappelijk onderzoek is subjectiviteit juist ‘verboden’ en is alles erop gericht om zo objectief mogelijk te zijn. Waar ik als socioloog en onderzoeker getraind ben om onderwerpen zo objectief mogelijk te bekijken, zijn designers getraind in het ontwerpen van hun persoonlijke – dus subjectieve – visie op de wereld (cultuur en maatschappij). Een designer is getraind om keuzes te maken en kan die benoemen. Dat verschil is belangrijk voor mij – en is een eerste stap in de richting van antwoord op mijn vraag wat design is.

Wat ik in het boek mis, is meer over die subjectiviteit van designers. Waarschijnlijk heeft dat te maken met de insteek van het boek, maar hoe bepaalt een designer dat zijn werk ‘af’ is, dat hij tevreden is? Waarom maken ze welke keuze in hun ontwerp? Hoe bepaalt een designer zijn positie of kijk op de wereld en hoe vertaalt zich dat in het design? Is er een gedeelte van design dat wél objectief is? Dat zijn de volgende stappen die ik volgens mij moet gaan zetten om mijn vraag te beantwoorden. Daarnaast blijft de uitspraak dat ‘design bedoeld en onbedoeld transformatief is’ me niet los: waarom nemen ze dit aan en klopt dit wel?

Bron:

Crouch, Christopher & Pearce, Jane. (2012). Doing research in design. London: Bloomsbury Publishing Plc.